Een goede rekenles begint met het warmdraaien van de hersenen. Door een klein, eenvoudig rekenspelletje te doen, kun je daar als leerkracht voor zorgen.
Hieronder 5 leuke rekenspelletjes voor het begin van elke rekenles. Inclusief enkele variaties voor boven- en onderbouw.
Wie komt het dichtst bij de…?
Als leerkracht schrijf je vijf getallen op het bord. Je noemt vervolgens een getal onder de 100. Bijvoorbeeld 68.
De kinderen moeten met de vijf getallen op het bord zo dicht mogelijk bij de 68 komen. Daarbij mogen ze gebruik maken van optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen (maar net wat ze al geleerd hebben).
Dobbel jezelf omhoog
Begin deze les in groepjes van 3 kinderen. Elk kind tekent op zijn of haar kladblokje drie lege hokjes na elkaar.
De kinderen mogen om de beurt met een dobbelsteen gooien. Het gegooide cijfer moet in een van de hokjes worden geschreven.
Wie heeft er na drie keer gooien het hoogste getal?
Variatie voor de bovenbouw: Wie kan met deze drie cijfers op het hoogste getal uitkomen door 1 keer op te tellen en 1 keer te vermenigvuldigen?
Petten
In dit spel worden kinderen zich bewuster van de tafels. De leerkracht maakt groepjes van 3 kinderen en noemt een tafel (de tafel van 4 bijvoorbeeld). Het eerste kind in het groepje begint met tellen bij 1, de volgende bij 2 enzovoorts.
Maar een getal dat in de tafel van 4 voorkomt, mag niet gezegd worden. In plaats daarvan roept een kind “Pet!”
Je krijgt dus: “1, 2, 3, Pet!, 5, 6, 7, Pet!, 9, 10, 11, Pet!” enzovoorts
De Rekenslinger
In dit klassikale spel wordt een zo lang mogelijke rekenslinger gemaakt. De leerkracht begint met een som, bijvoorbeeld 23 + 23 = 46 (en geeft dus ook zelf het antwoord). De volgende leerling maakt een som die met 46 begint, bijvoorbeeld 46 – 12 = 34…
Zo gaat de slinger door tot er een foute som wordt gemaakt.
De slinger kan op het bord geschreven worden.
Variatietip: Houd een vaste volgorde aan van +, -, : en x, waardoor je voorkomt dat het optellen en aftrekken wordt! Ook +1 en -1 kun je verbieden.
Zeeslag
Geef elk kind een rooster van 7 bij 7 hokjes (8 bij 8 kan ook) of laat hen dit tekenen op een kladblokje, hun whiteboard of een los tekenvelletje.
De hokjes krijgen aan de onderkant de cijfers 1 tot en met 7 (of 8) en van boven naar beneden A tot en met G (of H).
De kinderen moeten vier boten tekenen, die elkaar niet raken. De boten moeten horizontaal of verticaal (niet diagonaal) worden gezet.
1 bootje van 4 blokjes
1 bootje van 3 blokjes
2 bootjes van 2 blokjes
Om de beurt noemen ze nu een hokje van de ander. Staat er een bootje in? Dan zeg je “raak” en mag degene die geraden heeft doorgaan. Net zolang tot een bootje gezonken is, of er in het water werd geschoten.
Degene die als eerste de boten van de tegenslag tot zinken heeft gebracht, wint het spel.